Klein Botnia
Adresgegevens
Noomen: "In 1538 wordt in het rotcedel op deze plaats het huis van Vrouw her Tzalincx (namelijk: Frouck Hottinga, weduwe van heer Tialingh Botnia) aangegeven; op de kaart van 1598 van Pieter Bast heet het dan ook heer Tyallingh van Bottnya ridder etc. huys. Naar een latere eigenaar werd het in 1735 incidenteel Gerroltsmahuis genoemd. Tegenwoordig wordt het meestal Klein-Botniahuis genoemd. "Aan het einde van de 18de eeuw werd het na een schenking bestemd tot Diakonie-weeshuis. Het nog bestaande Klein-Botnia heeft, zoals verschillende andere Franeker stinzen, muren van afwisselend rode en gele baksteen. Het huis is, zoals de anderen, eveneens een groot dwarshuis. Een traptoren en een haakse zijvleugel ontbraken hier echter. Bij de verkoop in 1661 werd het omschreven als seeckere groote leydecte dwars huisinge, schuire, plaats en hovinge, bomen ende plantagie … aen de Stadts plaats."
SIF: "Het huis werd voor 1530 gebouwd."
"Omstreeks 1530-1540 werd een reeds bestaand gebouw waarschijnlijk door Jarich (van) Botnia, grietman van Franekeradeel, drastisch verbouwd. Dit bestaande gebouw was opgebouwd uit kloostermoppen, twee lagen rode en één laag gele. De vensters bestonden uit kloosterkozijnen.
In de gevel aan de Breedeplaats is dit nog duidelijk herkenbaar. Zelfs zou men nog een ouder gedeelte kunnen herkennen, namelijk ter plaatse van de kelderraampjes rechts in de gevel. Dit gedeelte is opgebouwd uit secundair verwerkte kloostermoppen in een willekeurig verband. Zeer duidelijk is dat de verbouwing van 1540 met een verhoging van ruim een meter gepaard ging. Dit gedeelte is opgebouwd uit rode rooswinkels afgewisseld met een laag gele moppen. Ook de toppen van de zijgevels dateren uit deze periode en zijn versierd met nissen en een opklimmend boog-fries.
Het gehele houtskelet en de kap werden vernieuwd. In het linkerdeel werden een begane grond en een verdieping aangebracht, terwijl rechts boven de overwelfde kelder een zaal werd aangebracht. De twee zandstenen kruiskozijnen kwamen voor twee kloosterkozijnen in de plaats. Tijdens de restauratie in 1975 bleek dat deze kozijnen opgebouwd waren uit onderdelen van vier kloosterkozijnen. Het dak was met leien bedekt.
'Er stond een schuur bij en de grote hovinge strekte zich uit tot aan het Zuiderbolwerk' (L. Mulder).
Het huis is door de eeuwen heen vaak van eigenaar verwisseld en heeft derhalve vele veranderingen ondergaan, zowel in- als uitwendig. De meeste kruiskozijnen zijn vervangen door de 18e-eeuwse en 19e-eeuwse schuiframen. De twee hierboven beschreven kruiskozijnen zijn behouden gebleven.
Wellicht in de 18e eeuw werden de leien vervangen door blauw geglazuurde pannen en werd een rijke kroonlijst aangebracht. Bij de restauratie in 1975 zijn de leien weer aangebracht en is de kroonlijst verwijderd en vervangen door een eenvoudige goot op een geprofileerde bakstenen lijst. Oorspronkelijk zal geen goot aanwezig geweest zijn. De houten vensters zijn gehandhaafd. De omstreeks 1900 door de architect van de Kloot Meyburg aangebrachte stoep met ingang aan de noordelijke zijgevel is verwijderd.
In 1853 werd het huis bestemd tot Diaconie-weeshuis. Een steen boven de deur getuigt hier nog van. Nu is het in gebruik door de hervormde gemeente."
(bronnen: Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa; Langs stinsen, states en andere voorname huizen in Friesland, 1979).