Siaerda II, bij de kerk, Cammingha huis
Adresgegevens
Noomen: "De stins in't west van Sinte Martens kerck wordt met toebehoor expliciet op 28 januari 1510 voor het eerst genoemd. Het wordt dan omschreven als dat stens gedekt met pannen ende dat hws gedeckt met blaw leyen staende in't west van Sinte Martens kerck binnen Fraenker met horen toebehoeren, als't vorschreven Edwar Zyerde ... ende Lutzie ... nwtertyt bruckende zyn, ende die steden dar hws ende stens vorschreven up staet met sampt all die hwssteden van dit stins ende hws int nordt streckende tot Frerick Jansz' hws upt Kowdal. Naar een latere eigenaar heette het in 1552 't huys daer Minne van Cammingha bewoont, in 1576 't huys byder kercke, in 1643 nadat het de functie van logement had verkregen inne Fergulde Falck oppe Merckt en in 1646 Camminghahuis, waar de Volk uithangt. Het huis was, totdat in 1446 het Sjaerdemaslot op Kalahey werd gesticht, het belangrijkste Sjaerdemahuis binnen de stad Franeker." "Na de bouw van het Sjaerdemaslot fungeerde Sjaerdema bij de kerk als filiaal van het slot, waar verwanten van het "familiehoofd" konden wonen." "Het nog bestaande gebouwencomplex werd in 1969/1970 onderzocht en gerestaureerd. De in de oudste vermelding genoemde tweedeling in een stins en een huis werd daardoor bevestigd. Ten oosten van het huidige complex blijkt een eenvoudige rechthoekige stins te hebben gestaan, waarschijnlijk daterend uit de tweede helft van de 14de eeuw. De westmuur van deze stins, 1,20 meter (vier kloostermoppen) dik, is als oostmuur van het nog bestaande gebouw bewaard gebleven.
Op een onbekend tijdstip is deze stins opgenomen in een noord-zuid georiënteerd diep huis, aan de straatzijde (zuiden) afgesloten door een trapgevel. Achterop het erf stond ten westen naast dit diepe huis een uivormig bekroonde traptoren. Inmiddels zijn dit diepe huis en toren, die slechts door kaarten van 1598 tot 1664 bekend zijn, afgebroken, op de westelijke muur - hergebruikt als oostelijke muur van het huidige gebouw - na. In de tweede helft van de 15de eeuw werd ten westen, los van de stins een zaalbouw van (inwendig) 7,70 bij 17,70 meter gebouwd. In het begin van de 16de eeuw werden beide gebouwen vervolgens met elkaar verbonden door een gebouw met (inwendig) de maten 7,40 bij 4,25 meter. Het heeft aan straatzijde dezelfde afwisseling van rode en gele baksteen als de gelijktijdig gebouwde huizen Martena en Klein-Botnia.De hof van Sjaerdema-bij-de-kerk liep in het noorden oorspronkelijk door tot aan de gracht; later verrezen daar huizen, uit de huissteden waarvan nog in de 16de eeuw grondrente aan de erven Siaerdema werd betaald; in het oosten werd de hof door een ringmuur van het kerkhof gescheiden. Nog in 1761 was ook van de Valksringmuur sprake. Tot de Sjaerdemahof gaf, tussen het diepe huis en het kerkhof, vanaf de straat een ronde poort in een muur bekroond door kantelen toegang."
SIF: "De oudste vermelding van een stins dateert uit de 14e eeuw."
"Het ontstaan van het huis is begonnen met de bouw van een stins aan het eind van de l4e eeuw. Deze stins was opgebouwd uit kloostermoppen. Er was een hooggelegen verdieping die slechts bereikbaar was d.m.v. een wegneembare ladder. Verder bevonden zich in de muren ter hoogte van de zolderbalklaag gietsleuven, waardoor kokende olie of pek op belegeraars gegoten kon worden zonder dat men over de borstwering heen hoefde te reiken en de kans liep door een pijl geraakt te worden. Dergelijke gietsleuven waren in de Friese stinsen een zeldzaamheid, die slechts van één of twee andere stinsen bekend zijn.
De oudst bekende bewoner was Sicke Siaerda, die eigenaar van de stins was tot zijn dood in 1422. Zijn dochter Edwer Sjaerda, die getrouwd is met Douwe Sjaerdema (gedoopt als Douwe Aylva) erft dan het huis. Als Edwer na 1510 is overleden, vinden we in 1527 Lutke (Luts) van Sjaerdema, dochter van Douwe en Edwer, met haar man Gerrolt van Herema als eigenaar van de stins en in 1552 Luts van Herema, een dochter van Gerrolt en Lutke, die getrouwd is met Minne van Cammingha.
In 1571 erft zoon Gerrolt van Cammingha het huis dat dan al zo’n 25 jaar Camminghahuis wordt genoemd. In 1600 woont hier Jkvr. Atcke van Ockinga, weduwe van Gerrolt van Cammingha.
Ten westen van de stins werd in de l5e eeuw wellicht door de Sjaerdema's een woonhuis gebouwd. De inwendige constructie bestond uit moer- en kinderbinten, stijlen met korbeien en gothische sleutelstukken. De vensters waren van tralies voorzien. Het huis werd gebouwd aan het oostelijke eind van wat Nicolaas Geelkerk in 1616 'Die Hoochstraet' noemt, de huidige Voorstraat. Daarin liep voorheen de Heerengracht. Vrijwel zeker waren de stins en het er later bij gebouwde huis er eerder dan de gracht, want net voor de westgevel van (toen nog) Sjaerda-huis maakte deze gracht een bijna haakse bocht naar het noorden om voorbij het grondgebied dat oorspronkelijk bij dit huis hoorde weer naar het oosten af te buigen.
In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen beide gebouwen volgebouwd. Dit gedeelte werd eveneens in (afbraak) kloostermoppen uitgevoerd, echter nu afwisselend in een laag rode en twee lagen gele steen. Samen met een in noord-zuid richting aangebouwd woonhuis kreeg het de voor die tijd typische winkelhaakvorm, met in de binnenhoek van de winkelhaak de gebruikelijke traptoren.
In 1631 is het pand in handen van Ruurd van Juckema en zijn vrouw Edwer Gerroltsdr. van Cammingha. Of het huis dan reeds een ‘horecabestemming’ heeft is niet bekend, maar in 1643 is het in ieder geval een logement en in 1646 wordt het huis vermeld als "Camminghahuis, waar de Valk uithangt".
In 1648 is Gerrolt van Juckema eigenaar, die o.a. ook eigenaar was van Camstra State te Firdgum en in 1670 Duco Martena van Burmania, die grietman is van Wymbritseradeel en inmiddels op Epema State te Ysbrechtum woont en ook eigenaar is van Camstra State te Firdgum. Als exploitant van het logement wordt in 1676 Hessel Claessen genoemd.
In de loop van de 17e eeuw is de stins gesloopt, later gevolgd door het ‘noord-zuid’ huis. Een gedeelte van de westelijke muur, inmiddels buitenmuur van de tussenbouw, werd bij die afbraak echter gehandhaafd, waardoor de binnenzijde van de stinsmuur de buitenzijde van het huidige gebouw werd. De hierboven genoemde gietsleuven zijn thans nog zichtbaar, evenals een kanteling.
Na de afbraak van de stins in het midden van de 17e eeuw werd het huis als herberg gebruikt. Deze situatie bleef zo tot 1969. In deze periode werd het vele malen verbouwd, zelfs zodanig, dat er in 1962 geen aanleiding bestond het pand op de lijst van de beschermde monumenten te plaatsen. Gelukkig werd in 1969 de historische waarde onderkend en is men overgegaan tot restauratie, die echter op bijna gehele nieuwbouw neerkomt. Een algehele reconstructie van de oorspronkelijke toestand kon worden bereikt, dankzij de aanwezigheid van vrijwel alle gegevens."