Sjaerda III, Kalahey
Adresgegevens
Noomen: "Het Sjaerdemaslot op Kalahey, waarvan de gracht in de stadsgracht was opgenomen, werd in het midden van de 15de eeuw als derde "stamhuis" (na het huis bij de kerk en Oud-Sjaerdema ten oosten van de stad) gebouwd."
SIF: "Met de bouw van deze Stins werd in 1446 begonnen."
"Naast het Sjaerdahuis, het tegenwoordige Camminghahuis, bezaten de Sjaerdema's nog een tweede Stins in Franeker. Deze tweede heette "het Slot op Kalehay", de kale hoogte, gesticht door Edwert Sjaerdema en haar man Douwe van Aylva tussen 1446 en 1449. Het blijkt in 1498 nog bewoond te zijn door Edwert, maar in hetzelfde jaar werd het afgestaan aan hertog Albrecht van Saksen. Later gaf de Hertog de Stins toch weer terug.
In de zestiende eeuw komt het kasteel door vererving in bezit van Carel van Sternsee. Naar hem werd het stuk land waarop de Stins gestaan vaak Sternse Slotland genoemd, maar tegenwoordig meestal Sjukelán."
"Het Sjaerdemaslot was een waterburcht, die in de belangrijkste gracht van Franeker lag. De burcht domineerde de stad en dit werd nog versterkt toen het westerbolwerk om het Sjaerdemaslot heen aangelegd werd en het kasteel een soort citadel werd.
Er is een spionagerapport bewaard gebleven in opdracht van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van Holland, opgesteld. Willem Salomonsz. meldt daarin in 1468 dat Franeker een versterkte stad met grachten en houten poorten was en dat er een slot was waar jonge Douwe (Douwe van Aylva) woonde en "die welcke die van den stadt obediëren (= gehoorzamen (KBR)) vor horen here".
Het kasteel bestond uit een breed hoofdgebouw, dat onderkelderd was en twee bouwlagen had. Het werd gedekt door een zadeldak en had trapgevels. Dwars op het hoofdgebouw stonden nog twee zijvleugels in dezelfde stijl als het hoofdgebouw. Al met al moeten we te maken hebben gehad met een groot kasteel, dat veel ruimte bood. Op de noordoostelijke hoek stond een stevige ronde toren, die voorzien was van een weergang met kantelen en een ingesnoerde naaldspits.
Er was nog een tweede toren, zwaarder dan de eerste, die ten westen van het kasteel stond. Deze toren stond rondom in het water en was via een overdekte brug met het hoofdgebouw verbonden.
In 1747 tekende Piter ldserdts zo'n 20 jaar na de sloop het slot. Op deze tekening ontbreekt de spits van de tweede toren al. Wel had hij dezelfde detaillering als de andere toren. Het kasteel was met een smalle lange brug, waarvan een beweegbaar deel als flapbrug kon worden opgehaald, met het omliggende terrein verbonden."
"Van het slot is niets meer terug te vinden."
(bronnen: Stinsen en States, adellijk wonen in Friesland, 1992).